Vliegveld Ockenburg

Noodhangars

Zoals elders op de website is vermeld had de bouw van verspreide opstellingen en de bouw van noodhangars plaats in samenwerking met het Bouwbureau der Genie. De uitvoering hiervan werd opgedragen aan particuliere aannemers. Bij de vliegparken en een zevental hulpvliegvelden waren dergelijke opstellingen en hangars ingericht. Ook was de bouw bij het intreden van de oorlogstoestand voltooid met uitzondering van het hulpvliegveld Ockenburg. Voor aanvang van de bouw werd door de directie van het Bouwbureau der Genie op de plaatsen van de te bouwen noodhangars het peil door piketten op het terrein aangeven. Het verkeer over de openbare weg en over de bestaande uit- en overwegen, in dit geval de Kijkduinsestraat en de Laan van Meerdervoort, mocht niet worden gestremd en niet meer dan onvermijdelijk was worden gehinderd. Zo nodig moest de aannemer hulp verlenen bij het passeren van voertuigen over de uit- en overwegen. Ook was de aannemer verplicht alle maatregelen te treffen, die directie van het Bouwbureau der Genie in het belang van de veiligheid van het verkeer nodig achtte. Op of in de omgeving van het werkterrein mocht er geen reclame, borden met de naam of iets dergelijks worden aangebracht.

Alvorens met het maken van ingravingen kon worden begonnen, moest de aannemer de met zoden bedekte gedeelten, welke ontgraven of opgehoogd moesten worden, ontzoden. De verkregen zoden moesten, indien zij naar het oordeel van de directie van het Bouwbureau der Genie daartoe geschikt waren geacht, worden verkregen aan de bekledingen van de te maken ophogingen, en ook, waar dit door de directie van het Bouwbureau der Genie voor een goede afwerking van het terrein in de omgeving van deze noodhangars was geeist. De ongeschikte zoden en de zoden welke niet meer verwerkt konden worden, moesten in de directe nabijheid in depot worden gebracht. Ter plaatse van de te maken betonnen fundamenten moesten de nodige ontgravingen worden verricht. Onder de fundamenten moest er een zandbed worden aangebracht met een dikte van 0,1 meter. De aanaarding van de fundamenten mocht uitgevoerd worden met de uit de uitgraving verkregen grond. Tenzij uitdrukkelijk anders was bepaald, moesten de uit te voeren werkzaamheden in een droge plaats plaats vinden. De voor de bemaling nodige vergunningen moest de aannemer zelf verkrijgen en de daaruit vloeiende kosten waren voor eigen rekening. Voor het betonwerk moest in het werk van cementbeton voor elke noodhangar worden aangebracht: 8 fundamentsblokken met een grondvlak van 1.2 meter x 1.2 meter, een bovenvlak van 0.5 meter x 0.5 meter en een hoogte van 1.05 meter, op een werkvloer met een dikte van 0,05 meter en naar schatting een 32 meter brede funderingsmuur, in aanleg 0,4 meter, breed aan de bovenzijde 0,15 meter en met een hoogte van 1,05 meter op een werkvloer met een dikte van 0,05 meter. Per kubieke meter cementbeton moest er 300 kilogram cement worden verwerkt, waarbij de verhouding van de toe te voegen hoeveelheden zand en grind ongeveer 2:3 was. Deze verhouding zou op het werk definitief door de directie van het Bouwbureau der Genie worden vastgesteld.

Voor het timmerwerk moest in het werk worden aangebracht, voor zover hier niet anders was bepaald van hout, voor elke noodhangar: een ligger met een lengte van 15,95 meter en met een hoogte van 1,05 meter. De ligger bestond uit een boven- en onderrand, elk zwaar 2 stuks 0,05 meter x 0.,5 meter, 12 verticale, zwaar 0,08 meter x 0,1 meter, 12 dubbele diagonalen, zwaar 2 stuks 0,035 meter x 0.125 meter en 10 enkele diagonale, paarsgewijze gekruist, zwaar 0.035 meter x 0.125 meter, 4 spanten op 2 spantpoten die ieder bestonden uit een boven- en onderrand met een zwaarte van 0,05 meter x 0,15 meter, 7 dubbele verticale met een zwaarte van 2 stuks van 0,04 meter x 0,1 meter, 8 dubbele diagonale met een zwaarte van 2 stuks van 0,035 meter x 0,1 meter en 24 koppelplanken met een zwaarte 0,022 meter x 0,125 meter en waren voor de verbinding van de boven- en onderrand. Verder bestond het timmerwerk uit 8 spantpoten en bestonden uit 4 stijlen met een zwaarte van 0,05 meter x 0,15 meter en waren verbonden door 2 horizontale koppelingen alsmede 2 dubbele diagionale koppelingen en 12 koppelplanken met een zwaarte van 0,022 meter x 0,125 meter die voor het verbinden van de ondereinden dienden, 2 spanten op een spantpoot die elk bestonden uit een boven- en onderrand met een zwaarte van 0,05 meter x 0,15 meter, 8 dubbele verticale met een zwaarte van 0,04 meter x 0,1 meter en 1 dubbele verticaal, in het midden, met een zwaarte van 2 stuks van 0,05 meter x 0,15 meter, 8 dubbele diagonalen met een zwaarte van 2 stuks van 0,035 meter x 0,1 meter en ook 25 koppelplanken met een zwaarte van 0,022 meter x 0,125 meter en waren voor de verbinding van de einden van de boven- en onderrand. Er waren 2 spantpoten gekoppeld aan de 2 spantpoten op een spantpoot en aan de achterwand, elk bestaande uit 2 stijlen met een zwaarte van 0,05 meter x 0,15 meter en waren ook onderling gekoppeld door 2 opvulklossen. Er waren 2 verticale windverbanden voor de verbinding van de 8 spantpoten, bestaande uit 4 diagonalen met een zwaarte van 0,065 meter x 0,165 meter, en ook 1 horizontale windverband voor de verbinding van de 4 spanten op 2 spantpoten en de 2 spanten op een spantpoot, bestaande uit 10 diagonalen met een zwaarte van 0,05 meter x 0,165 meter en 1 dubbele ligger met een zwaarte van 2 stuks van 0,05 meter x 0,15 meter. De achterwand van elke noodhanger had een lengte van 15,99 meter, een hoogte van 3,3 meter en bestond uit een muurplaat van met een zwaarte van 0,065 meter x 0,165 meter, 7 tussenstijlen met een zwaarte van 0,065 meter x 0,165 meter en een verticale windverband, bestaande uit 4 schoren met een zwaarte van 0,065 x 0,165 meter. Het zadeldak bestond uit 11 gordingen met een zwaarte van 0,065 x 0,165 meter, waarvan de achterste gording ook diende voor de bevestiging van de achterwand van het dak. Een windverband aan de onderzijde van de gordingen bestond uit 4 diagonalen met een zwaarte van 0,065 meter x 0,165 meter met een beschieting van geschaafde en ook geploegde delen met een zwaarte van 0,022 meter x 0,125 meter. Verder bestond het uit een liggende beschieting (moest zogenaamd gepotdekseld aan worden gebracht), van delen met een zwaarte van 0,022 meter x 0,15 meter (was ten behoeve van de buitenzijde van de 2 zijwanden en de achterwand), een naar schatting 55 meter halfronde lat met een zwaarte van 0,04 meter x 0,022 meter als beeindiging van alle zijden van het dakbeschot van het zadeldak en voor bevestiging van het bitumeroid weefsel, een naar schatting 55 meter vulschroot met een zwaarte van 0,022 meter x 0,007 meter voor de halfronde latten en de benodigde bevestigingsmiddelen voor de constructies.

Voor het metaalwerk voor elke loods worden aangebracht: 16 stalen hoeken met een profiel van 0,15 meter x 0,1 meter x 0,012 meter, elk met een lengte van 0,3 meter en 32 stalen ankers van 0,019 meter lang, ontwikkeld 0,55 meter met aan een zijde een gesneden draad en een moer ter bevestiging van de 8 spantpoten, 12 stalen schetsplaten, met ieder een grootte van 0,65 x 0,45 en een dikte van 0,006 meter voor de verbinding van de bovenrand met de 4 spanten op 2 spantpoten en tenslotte de bulldog-kramplaten; stalen hoeken, stalen bouten, stalen volgplaten en stalen ankers voor de bevestiging van de muurplaten aan de funderingsmuren. De naar schatting 176 vierkante meter dakbedekking bestond uit een onderlaag van henneppapier, waarop 2 lagen asfaltpapier (wegende 30/35 kilogram per rol van 15 vierkante meter) onderling met mastiek geplakt en gespijkerd op de dakbeschieting in banen van 1 meter breed, die elkaar ter breedte van 0,1 meter overlapten. De tweede laag asfaltpapier moest worden afgesmeerd met een warme daklak, waarin fijn grind moest worden gestrooid. De daklak moest wel afkomstig zijn van een fabriek, die gekozen was door de directie van het Bouwbureau der Genie. Om de halfronde latten op de zij- en onderkanten van de dakbeschieting te bevestigen,moest er een bekleding van Bitumeroid-weefsel worden aangebracht en had een gewicht van 27/29 kilogram per rol van 20 vierkante meter. Deze was aansluitend en bevestigd onder de dakbedekking in stroken met een breedte van 0,25 meter. Het aanbrengen van een dakbedekking moest worden uitgevoerd door een deskundige ten genoege van de directie van het Bouwbureau der Genie. Voor bescherming tegen weersinvloeden moest al het in het gezicht komende metaalwerk 2 keer worden bestreken met kleurcarbolineum in door de directie van het Bouwbureau der Genie aan te wijzen kleur. Naar schatting moest 25 vierkante meter buitenwand per noodhangar worden geschilderd zoals deuren, ramen of andere gevelonderdelen, volgens nadere aanwijzingen van dezelfde directie.

De start van uitvoering van het werk aan deze noodhangars mocht pas beginnen, nadat de directie van het Bouwbureau der Genie per aangetekende brief de opdracht had verstrekt. Binnen 3 weken na dagtekening van de verzending van deze aangetekende brief moest het gehele werk worden opgeleverd en 2 maanden na de eerste oplevering moest het gehele werk andermaal worden opgeleverd. Ook konden er boetes worden opgeleverd. Indien zonder dat daartoe door de directie schriftelijk was gegeven, mocht zijn afgeweken van of niet voldaan aan enige bepaling van het bestek, was er een boete van telkens 10 gulden. Indien nalatigheid in de uitvoering van het werk of in de opvolging van de gegeven bevelen plaats had, bestond voor elke dag van de duur van de nalatigheid een boete van 10 gulden en indien een oplevering mocht geschieden na de daarvoor bepaalde tijd, bestond voor elke dag verlopen na die tijd tot en met de dag van de oplevering een boete van 100 gulden. Betaling voor het werk vond in 2 delen plaats, namelijk 95% na de eerste oplevering en 5% na de laatste oplevering. De onkosten van het werk en de kosten van het zegelen van 2 exemplaren van het bestek en van de tekening bedroegen naar schatting 35 gulden. De aannemer moest op eerste aanzegging van de directie de zegelkosten storen ten burele van de besteder. De uitvoering van het werk voor deze noodhangars bij Ockenburg was aangenomen door de "N.V. Aannemings-Maatschappij voorheen L. Koolen & Zoon", gevestigd aan de Balistraat 81B in Den Haag en voor een bedrag van 32.175 gulden.

Uit een 'bewijs van overgave en overname' van Geniematerialen, opgelegd in het Geniedepot op het vliegveld Ypenburg, blijkt dat op 29 april 1940 een grote hoeveelheid materialen door de opzichter van de Genie waren overgegeven aan de aannemer Koolen voor de bouw van loodsen (de noodhangars) te Ockenburg als bestemming. Het bewijs was in tweevoud opgemaakt door de opzichter van afgifte en na de ondertekening door de aannemer moest er een exemplaar naar de architect worden verstuurd. Uit een rekening van 21 mei 1940 blijkt dat de werkzaamheden in totaal 30007,97 gulden bedroegen. Op 20 juni 1940 werd door het hoofd van het Bouwbureau der Genie aan de waarnemend Secretaris-Generaal van het Departement van Defensie schriftelijk medegedeeld dat het bouwen van de loodsen (noodhangars) inmiddels waren gestaakt. De ten dele gereed zijnde noodhangars waren ter plaatse voor geen enkele rijksdoel geschikt. Ook de Duitsers hadden er, voor zover bij hem bekend was, geen belangstelling voor. Voor het geval tegen het opruimen van de loodsen geen bezwaar bestond, was het volgens het hoofd van het Bouwbureau der Genie zeer gewenst zo spoedig een andere bestemming te geven, zowel uit een maatschappelijk oogpunt als ook omdat de verspreide opstelling en de veelal geisoleerde ligging de bewaking van de noodhangars zeer bemoeilijkte en de kosten van het onderhoud verhoogde. Het hoofd van het Bouwbureau der Genie stelde voor om aan de Regeringscomissaris voor de Wederopbouw te vragen of deze een directe bestemming voor de noodhangars had en, indien dit niet geval mocht zijn, hem te machtigen over te gaan tot de verkoop ervan door de betrokken Ontvanger der Registratie en Domeinen. Voor Ockenburg betekende dit een mogelijke verkoop van de loodsen 1 t/m 9. Als opmerking en eventueel aan de verkoop te verbinden voorwaarden was vermeld dat de loods van vurenhout was, de ongewapende betonfundering gesloopt en ook van het terrein moesten worden verwijderd, alle funderingssleuven gedicht moesten worden, het terrein opnieuw met graszaad ingezaaid moest worden, gerold moest worden en het terrein voor zoveel nodig geegd moest worden. Op 22 juli 1940 werd door het Hoofd van het Afwikkelingsbureau van het Departement van Defensie schriftelijk medegedeeld dat hij op het voorstel tot de verkoop van de bedoelde loodsen, waaronder die dus bij Ockenburg, niet inging omdat deze loodsen hoogstwaarschijnlijk een bestemming zouden krijgen voor het onderbrengen van opbouw en/of de Duitse troepenonderdelen.

This site was last modified on 06/05/2024 at 19:29. (c) Vliegveld-Ockenburg 2001-2024