Naar aanleiding van een rapport over de maatregelen om aan de bevoiking schuilgelegenheden aan te bieden, kwam het onderwerp over schuilplaatsen op 10 juli 1939 op de raadsagenda van de Haagse gemeenteraad. Tijdens deze raadsvergadering sprak het college onder meer over de voorzieningen voor personen die zich tijdens een luchtaanval op straat bevonden. Volgens het raadsvoorstel was er een totaalbedrag van 1050,000 gulden nodig voor de verbouw van kelders in particuliere gebouwen tot openbare schuilkelders, de aanleg van openbare gewapend betonnen en houten schuilplaatsen in groenstroken, pleinen en plantsoenen en de aanschaf van het materiaal voor de aan te leggen houten schuilplaatsen. Volgens de raad hoefde de aanleg van de houten schuilplaatsen pas plaats te vinden indien het gevaar van oorlog daartoe aandrong. Het college van Burgemeester en Wethouders moest in de periode na de raadsvergadering van 10 juli 1939 nog wel een aantal maal een wijzigingsvoorstel in de gemeenteraad brengen. Zo gaven zij de gemeenteraad in overweging om onverwijld met de aanleg van 40 van de 130 ontworpen betonnen openbare schuilplaatsen op drukke verkeerspunten te beginnen. Hierna resteerden nog 90 openbare schuilplaatsen en 270 gezinschuilplaatsen. In haar voorstel van 1 september 1939 schreef het college van Burgemeester en Wethouders dat er voldoende aanleiding bestond het voorstel over de aanleg van 40 betonnen openbare schuilplaatsen aan te houden. Daarna stond het voorstel tot de aanleg van openbare schuilplaatsen ook op de raadsagenda van 5 september 1939. Al een maand later gaf het college van Burgemeester en Wethouders onder andere een overzicht van de aangelegde schuilplaatsen. In de stad waren op dat moment al 120 houten openbare schuilplaatsen klaar en waren betonnen openbare schuilplaatsen nog in aanleg. Ook waren er ongeveer 20 kelders klaar, die als openbare schuilkelder dienden.
Een maand eerder werd er door de gemeente een proefexemplaar van een schuilloopgraaf voor 50 personen aan de Harstenhoekweg in Scheveningen aangelegd. Na een test van deze schuilloopgraaf begon eind van augustus 1939 een grote bouwcampgne van openbare (overdekte) schuilloopgraven op drukke punten in Den Haag. Op 22 april 1940 schreef burgemeester Monchy aan de Inspecteur voor de bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen dat in de gemeente Den Haag een drietal soorten schuilgelegenheden aangelegd waren, bedoeld voor personen die zich tijdens het luchtalarm op straat bevonden. Dit waren 6 betonnen schuilloopgraven, 150 overdekte houten schuilloopgraven en 24 ingerichte schuilkelders in bestaande gebouwen. Deze 6 betonnen schuilplaatsen bevonden zich alleen in het centrum van Den Haag, namelijk Amsterdamse Veerkade, Lange Voorhout (Parkstraat), Lange Voorhout (Tournooiveld), Stationsweg, Buitenhof (Hofweg) en Rijnstraat.
Ingang van een overdekte houten schuilloopgraaf bij de Scheveningselaan (Kijkduin)
|