Landgoed Ockenburg

Ongeval op mijnenveld

Op 27 september 1942 om 14:30 werd door de GG&GD aan de politie gemeld dat in de duinen, nabij de watertoren van Monster en dus ook nabij het landgoed Ockenburg, 6 kinderen op landmijnen hadden getrapt. De GG&GD kon de politie in Monster helaas niet bereiken, waarna later de Haagse politie haar collega's Monster toch alsnog in kennisgeving kon stellen. Een motoragent van het politiebureau in Loosduinen kreeg de opdracht om de Duitse militairen op Ockenburg te waarschuwen. Om 16:00 uur werd bij de politie gerapporteerd dat de ontploffing van de landmijnen plaats had gevonden op ongeveer 300 meter zeewaarts achter de watertoren van Monster en op Haags grondgebied.

De 6 jongens waren bramen aan het plukken en kropen onder het prikkeldraad door, dat het bedoelde terrein scheidde van het overige terrein. Achter elkaar lopende begaven zij zich in de richting van de zee. Zij wisten niet dat aldaar gevaar voor hun leven was, wel dat het lopen aldaar verboden was. Deze 6 jongens waren dus bramen aan het plukken, waartoe zich zij zich dus in strijd met het bestaande verbod op een door prikkeldraad afgezet militair terrein begaven. Aan de top van het duin gekomen hoorde Gerardus Adrianus Petrus Jonkergouw, een van de aanwezige jongens, achter zich een hevige ontploffing en voelde hij tegelijkertijd een hevige pijn aan zijn linker bovenarm. Hij vluchtte hevig verschrikt met Jacob Klop en Zeger de Bruin, die eveneens gewond bleken te zijn, naar de watertoren van Monster en informeerde de aldaar dienstdoende machinist, Jacobus Albertus de Groot, over het voorgevallen ongeval. Hij informeerde direct de politie in Loosduinen en de GG&GD. De 3 andere jongens bleken door de ontploffing direct om het leven te zijn gekomen, te weten Corstiaan Moor (10 jaar) en Teunis Moor (14 jaar) en Johannes de Bruin (11 jaar). Corstiaan Moor en zijn broer Teunis Moor waren waren de zoons van Arie Moor en Neeltje Storm. Johannes de Bruin was de zoon van Zeger de Bruin en Mietje van der Zwaan. Hun andere zoon raakte dus gewond door de ontploffing op het mijnenveld. Allen woonden zij rond het Kerkpad in het centrum van Monster. De stoffelijke overschotten van de 3 jongens lagen na het ongeval nog op het met landmijnen bezaaide mijnenveld. Daar het volgens de verklaring van de Duitse militairen levensgevaarlijk was de lijken op het mijnenveld weg te halen, verleende een kleine kraanwagen van de brandweerkazerne aan de Laan Copes van Cattenburch, onder leiding van de brandwacht Klarenberg, assistentie. Hiervoor werd om 15:53 de kraanwagen II naar het duinterrein, gelegen achter de watertoren van Monster gestuurd. Op verzoek van een Oberleutnant, die op Ockenburg was gelegerd, werd de kraanwagen duinwaarts gestuurd. Ter plaatse bleek ook bij de brandweer dat 6 jongens onder een prikkeldraadversperring doorgekropen waren en op een terrein terechtgekomen waren, waar verscheidene landmijnen verspreid lagen ingegraven. Toen zij eenmaal op dit terrein waren explodeerden dus een aantal landmijnen. Als gevolg hiervan werden dus 3 jongens op slag gedood en raakten 3 andere jongens zwaargewond. Op last van de Oberleutnant moesten de 3 stoffelijke overschotten geborgen worden. De brandwacht Klarenberg, onder wiens leiding de kraanwagen stond, heeft vervolgens de schuifladder in geheel uitgeschoven toestand op het ladderrek van de kraanwagen vast laten maken, zodanig dat deze ongeveer 5 meter vrij naar achteren uitstak. Hierna heeft hij de kraanwagen zo dicht mogelijk tegen de versperring geplaatst en ook wel zo dat het vrije gedeelte van de ladder over de versperring en over het gevaarlijke mijnenveld hing en boven de stoffelijke overschotten.

De brandwachten Van der Eijk en De Heer boden zich vrijwillig aan om deze 3 stoffelijke overschotten uit het mijnenveld weg te halen, hetgeen hen met veel moeite en met gevaar voor eigen leven lukte. Hiervoor was de brandwacht Van der Eijk over de ladder gekropen en had aan een dreg, waar aan een redlijn was bevestigd, in de kleding van het stoffelijk overschot vastgemaakt. Vervolgens heeft het gezamenlijke personeel het stoffelijk overschot onder de versperring doorgetrokken. Dit was volgens de Oberleutnant levensgevaarlijk, omdat hierdoor andere landmijnen konden worden geraakt. Een andere manier om de stoffelijke overschotten te bergen was er helaas niet. De brandwacht De Heer bevestigde hierna op dezelfde wijze de drag aan de 2 overige stoffelijke overschotten. Alleen het personeel van de kraanwagen bleef tijdens het bergen ter plaatse, alle overige aanwezigen moesten het terrein verlaten en tot op een afstand van ongeveer 100 meter blijven. Indien de brandwacht die dus op de ladder lag en de drag niet op de juiste manier vastmaakte, kon hierdoor waarschijnlijk een of meerdere landmijnen raken. Na de berging werden de stoffelijke overschotten door de GG&GD vervoerd naar het Gemeenteziekenhuis Zuidwal. De dood werd geconstateerd door een arts van de GG&GD. De doodschouw werd op 27 september 1942 aangevraagd. De burgemeester van Monster, die eveneens ter plaatse was, droeg de zorg voor het informeren van de families. Ook de Feldgendarmerie was ter plaatse gekomen. Een rapport over het ongeval moest worden verzonden aan de Einheitsdienststelle 40951A in Poeldijk. De ouders herkenden de stoffelijke overschotten van hun zoons en zorgden voor de begrafenis. Gerardus Adrianus Petrus Jonkergouw liep een scheurwond in de linkeroksel op en werd niet naar een ziekenhuis vervoerd. Jacob Klop en Zeger de Bruin werden naar het Rode Kruis Ziekenhuis vervoerd. Het politierapport van 27 september 1942 vermeldt die dag: "Omstreeks 14.30 had een ernstig ongeluk plaats achter de watertoren te Monster, doordat enige jongens op een landmijn liepen". In een krantenartikel van 30 september 1942 deelde de burgemeester van Monster mede dat ondanks het verbod het spergebied (zeeduinen) te betreden, 6 jongens zich daarin hadden begeven. Deze jongens kwamen in het mijnenveld met het gevolg, dat 3 jongens onmiddellijk werden gedood en de 3 anderen gewond, waarvan 1 ernstig. De ouders en opvoeders van kinderen werden in hetzelfde artikel alsnog met nadruk gewaarschuwd hun kinderen ten strengste te verbieden het spergebied, de gehele kuststrook, te betreden. De 3 dodelijke slachtoffers werden op 1 oktober 1942 begraven op de Algemene Begraafplaats in Monster.

This site was last modified on 20/04/2024 at 19:58. (c) Landgoed-Ockenburg 2010-2024