Vliegveld Ockenburg

Ehrenfriedhof

Al vrij snel na de Nederlandse capitulatie werden in ons land zowel kleine als grote Ehrenfriedhofe op de delen van een aantal bestaande begraafplaatsen aangelegd. Op de Ehrenfriedhofe werden gesneuvelde en overleden Duitse militairen begraven, zo ook op de Algemene Begraafplaats aan de Kerkhoflaan in Den Haag. De Duitse invasie begon zoals bekend op 10 mei 1940 en al op 15 mei 1940 werden de eerste 22 Duitse gesneuvelden, waaronder van de gevechten op en rond Ockenburg, begraven op het Ehrenfriedhof op de Algemene Begraafplaats. Op zaterdag 18 mei 1940 vond om ongeveer 10:00 uur een sobere plechtigheid plaats, toen een groot aantal gesneuvelde Duitse militairen, wiens stoffelijke overschotten eerder naar deze begraafplaats waren gebracht en ook te zijn gekist op een grafplaats in een gemeenschappelijk graf werden begraven. Door de goede zorgen van de directie van de begraafplaats waren, nadat ook de nodige formaliteiten waren afgerond, vele voorafgaande schikkingen getroffen. Voor de gesneuvelde Duitse militairen was een grote grafruimte gereed gemaakt en bevond zich ongeveer tegenover de plaats waar de gesneuvelde Nederlandse militairen waren begraven. Op deze laatstgenoemde plaats was ook van de Duitse zijde een bloemhulde gebracht. Rond het Duitse gemeenschappelijk graf, dat geheel met dennengroen was bedekt, waren vele bloemenstukken, veel al uit rode rozen samengesteld, neergelegd. Deze waren ook van rode linten voorzien waarop de Duitse emblemen stonden. Ook tegen de hoge grasberm aan de voet van het graf waren enkele dure bloemkransen met aronskelken geplaatst. De begraafplaats was voor het publiek afgesloten gehouden, zodat deze plechtigheid ongestoord plaats kon vinden. Aan de linkerzijde van het gemeenschappelijk graf stond het vuurpeloton, waarachter de troepen stonden opgesteld, en voor het front stond de muziekkapel. Deze muziekkapel leidde met enkele koralen de plechtigheid in. Een zeker vijfhonderdtal Duitse militairen schaarde zich om het nog open gemeenschappelijk graf. De plechtigheid werd bijgewoond door de Duitse gezant uit Den Haag, Julius Graf von Zech-Burkersroda, de generaal Graf Von Sponeck met zijn staf en door vertegenwoordigers van de Duitse kolonie. Overigens hadden enkele percelen van de Duitse gezantschap tijdens de meidagen schade en vermissingen ondervonden. Nadat Von Sponeck de troepen had geinspecteerd en de kapel zich had doen horen, hield een Duitse legerpredikant een toespraak en sloot deze af met het "Onze Vader". Hierna bracht de kapel "Ik had een wapenbroeder" ten gehore, waarbij het vuurpeloton driemaal het eresaluut bracht. Von Sponeck hield vervolgens zijn toespraak, waarbij hij enkele ogenblikken stilte verzocht om de gesneuvelden te herdenken. Aan het einde van deze plechtigheid dankte Von Sponeck de Duitse gezant en de andere autoriteiten, waarna men de begraafplaats verliet. Voor vertrek kwamen veel van de aanwezigen enkele ogenblikken het gemeenschappelijk graf, om van de gesneuvelden afscheid te nemen.

Op dinsdagmiddag 4 juni 1940 vond er een korte plechtigheid plaats, waarbij de Duitse militaire bevelhebber in Nederland, Christiansen, aanwezig was. Voor het eerst werden in het openbaar enkele in ons land gesneuvelde Duitse militairen begraven. Tegenover de 2 kisten, die bedekt waren met een Duitse oorlogsvlag, stond onder meer een deputatie opgesteld van de Duitse kolonie in Den Haag, waarvan de voorzitter, de heer Schuon, ook op de begraafplaats aanwezig was, en een deputatie van de jeugdafdeling. Behalve vele leden van deze Duitse kolonie waren eveneens de chef van de persafdeling van de staf van de Rijkscommissaris Seyss-Inquart, de heer Janke, de kanselier van deze afdeling, de heer Treger, de heer Heuer, eveneens aan deze afdeling verbonden, de heer Wissman, referent voor buitenlandse aangelegenheden, en ook een onderofficier en een soldaat van het Duitse begrafeniscommando aanwezig. Nadat de generaal Christiansen, in het gezelschap van zijn adjudant, de majoor Engel, en van de commandant van het begrafeniscommando, de kapitein Polenz, op de begraafplaats waren gearriveerd, sprak de pastoor Iling van de Duits-Evangelische gemeente in Haarlem. Nadat de pastoor Iling de beaarding verrichte en het Onze Vader had gebeden, was het woord aan de rector Muller. Na het gebed en de begrafenis trad de generaal Christiansen naar voren, die elk op beide kisten, een krans neerlegde van groen met aronskelken en een lint in de Duitse kleuren en gaf daarna nog een toespraak. Namens de Duitse kolonie in Den Haag legde de heer Schuon daarna een krans op de graven waarna hij een laatste groet bracht. Aan het einde van deze plechtigheid werden door verschillende dames van de Duitse kolonie bloemen op de baren gelegd. Naast deze plechtigheden werd in Duitsland elk jaar in februari de "Tag der Deutschen Polizei" en in maart de "Heldengedenkdag" gevierd. De Heldengedenkdag was een dag ter nagedachtenis aan de Duitsers die voor het vaderland sneuvelden, dus onder andere voor de Duitse militairen die op en rond Ockenburg waren gesneuveld.

Op 15 februari 1941 werd ter gelegenheid van de reeds in Duitsland traditioneel geworden "Tag der Deutschen Polizei" op de Algemene Begraafplaats een herdenking gehouden ter nagedachtenis aan de gevallen kameraden. Een jaar later, op 14 februari 1942, werd deze dag door de in Den Haag gelegerde afdeling van de Duitse Ordnungspolizei wederom ingezet met een eerbetoon aan de gesneuvelden op de Algemene Begraafplaats. Een detachement trad daar aan en nadat de geweren waren gepresenteerd, werd een kort woord gewijd aan de nagedachtenis van hen, die vielen als slachtoffer van hun plicht. Vervolgens werd op de graven van de omgekomen politiemannen een aantal kransen van dennengroen, versierd met tulpen, narcissen en het rode lint met het hakenkruis, neergelegd. Op 17 maart 1941 vond de eerste Heldengedenkdag plaats. Om 08:30 werd eerst een ochtenddienst gehouden in de Duitse kerk aan het Bleyenburg (een voor de militairen, onder de leiding van Oberpfarrer Stolte en voor de Duitse gemeente, onder de leiding van ds Pätzke) en een dienst in de kapel van Sint Aloysius College aan de Oostduinlaan. Daarna volgde op de Algemene Begraafplaats een groot aantal kransleggingen bij het gedenkteken dat daar de graven beheerste van de Duitse militairen, die tijdens de strijd waren gesneuveld. De Rijkscommissaris Seyss-Inquart was met commissaris-generaal Schmidt en verscheidene autoriteiten van de Wehrmacht aanwezig bij de plechtigheid. Een militair muziekkorps speelde het lied "Ich hatt einen Kameraden" terwijl kransen werden neergelegd namens de onderdelen van Leger en Marine, Waffen SS, Polizei en de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij. De vele aanwezige militairen en overige belangstellenden brachten hierbij telkens een eregroet aan hun gevallen kameraden en wijdden een minuut stilte ter nagedachtenis. Op 15 maart 1942 werd op het Binnenhof een grote parade gehouden, gevolgd door een defile in de richting van het Plein, om via de Hofweg het Buitenhof te bereiken, waar zij in paradepas aan de generaal Christiansen en de Rijkscommissaris Seyss-Inquart voorbijtrokken. Na afloop van het defile begaven beiden zich met hun gevolg naar het Ehrenfriedhof, waar een dubbelpost de wacht had betrokken bij het grote door oorlogsvlaggen geflankeerde gedenkteken. Een militaire kapel stond hier ook opgesteld, de graven en de grafkruisen waren versierd met kleine kransen van dennengroen en bloemen. Terwijl de militaire kapel "Der gute Kamerade" speelde, brachten de generaal Christiansen en de Rijkscommissaris een eregroet aan de gevallenen en werden er aan de voet van het gedenkteken 6 kransen neergelegd. Deze 6 gelegde kransen waren afkomstig van de Wehrmachtbevelhebber, de Rijkscommissaris, Arbeitsbereich der Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij, Waffen SS, Polizei en het korps "Nachrichten Helferinnen". Het is onduidelijk of zowel de Tag der Deutsche Polizei als de Heldengedenkdag ook in de opvolgende oorlogsjaren op het Ehrenfriedhof plaats hebben gevonden.

Op het Ehrenfriedhof lagen Duitse militairen die waren gesneuveld tijdens de slag om de residentie, waaronder van de gevechten op en rond Ockenburg, of die later omkwamen door oorlogshandelingen, ziekte, ongevallen of andere oorzaken. Al vrij snel na de Duitse inval werd door de Wehrmachtsgraberoffizier vanuit Den Haag beslag gelegd op een stuk grond nabij de verzamelgraven van de gesneuvelde Nederlandse militairen. Het Ehrenfriedhof bestond uit verschillende afdelingen namelijk een voor het leger (Heer, Luftwaffe) en werd ook wel de Algemene Afdeling genoemd. Aan de andere kant van het Ehrenfriedhof lag de 'Afzonderlijke Afdeling' en was een apart veld voor de Duitse militairen die zelfmoord hadden gepleegd of (na veroordeling door Wehrmacht Justiz) gefusilleerd waren. De verordening was dat deze militairen een begrafenis kregen zonder militaire eer en op een apart gedeelte begraven werden. Zij werden dus ook niet bij hun kameraden begraven die wel eervol gesneuveld waren in trouwe dienst van hun vaderland. De graven van de Duitse militairen waren voorzien van een bescheiden kruis in de vorm van het ijzeren kruis en met een hakenkruis op het punt van de samenkomst van 4 armen. In het midden van deze graven stond bovendien ook een monumentaal, ongeveer 3 meter hoog, eikenhouten kruis met het opschrift "Ihr starbt damit Deutschland lebe" rondom een hakenkruis. Bewoners van de Archipelbuurt (ook wel de Indische buurt genoemd), waar de begraafplaats zich bevindt, konden regelmatig zien en horen dat er een militaire begrafenis plaatvond. Vaak was er een stoet te zien, die richting de Algemene Begraafplaats trok onder de begeleiding van treurige muziek. De begrafenissen werden met militair ceremonieel uitgevoerd, soms met complete parades. Dit lag ook aan wie en hoeveel militairen ten graven werden gedragen. Dit kon varieren van een enkele militair tot meerdere aangelegenheden, waarbij er meerdere militairen werden begraven. Na afloop van een dergelijke plechtigheid werden er meerdere saluutschoten afgevuurd. Ook in andere steden in ons land lagen Duitse militairen op een deel van een bestaande begraafplaats ter aarde besteld zoals Rijswijk (Algemene Begraafplaats), Voorburg (Oosterbegraafplaats), Rotterdam (Crooswijk) en Delft (Kanaalweg),

De Algemene Afdeling bestond uit 13 aparte graven met daarin een of meerdere stoffelijke overschotten die gekist waren. Alle kisten in deze graven waren gemerkt met een koperen plaatje met een nummer. In deze afdeling bevonden zich ook 51 stoffelijke overschotten van Duitse militairen die op 10 mei 1940 op en rond het vliegveld Ypenburg waren gesneuveld en vervolgens bij Rijswijk waren begraven. Op 23, 24 en 25 juli 1940 werden deze 51 stoffelijke overschotten daar opgegraven, gekist en naar het Ehrenfriedhof overgebracht en werden in graf 12 begraven. In graf 1 lagen de verkoolde overblijfselen van 5 of 6 Duitse militairen, afkomstig van de neergestorte Junker in het Haagse Bos. De verkoolde overblijfselen waren door de GGD gebracht, maar was niets meer van vast te stellen. Aan het begin van het pad voor de oorlogsgraven lagen de graven van de Afzonderlijke Afdeling. Een ander deel bevond zich aan de zijde van 'het grote graf'. Het begraven van de Duitse militairen in de Algemene Afdeling leidde nog wel is tot een klacht. Zo werd in september 1940 in de Commissie voor de plaatselijke werken een klacht geuit dat de rust bij de graven van de Nederlandse militairen in sommige gevallen werd gestoord door de begrafenissen van militairen van de Wehrmacht. Ook zou het zijn voorgekomen, dat stoffelijke overschotten voordat tot de begraving kon worden overgegaan, gedurende een vrij lange tijd boven de grond stonden. Volgens de directeur van de begraafplaats was voor het begraven van de stoffelijke overschotten van de Wehrmacht een apart gedeelte gereserveerd. Ook de opmerking, dat de stoffelijke overschotten van de Duitsers en de Nederlanders, als het ware "door elkaar" werden begraven was niet juist. De andere klacht was volgens de directeur eveneens ongegrond. Voor het begraven van de stoffelijke overschotten van Duitse militairen kreeg de directeur de opdracht om alles van te voren in gereedheid te brengen. Gewoonlijk werd eerst door een geestelijke het woord gevoerd, waarna de begrafenis met militaire eer plaatsvond. Tussen oktober 1940 en november 1941 werden een aantal maal Duitse militairen ter identificatie opgegraven. In oktober 1940 werd 1 Duitse militair opgegraven. In februari 1941 werden 2 Duitse militairen opgegraven en vervolgens op 7 en 8 maart 1941 werden 6 Duitse militairen voor een nadere identificering opgegraven. Op 13 mei 1941 werden maar liefst 22 Duitse militairen opgegraven. Twee weken later, op 27 mei 1941, werden 9 Duitse militairen ter identificering opgegraven. Op 10 november 1941 werden 8 Duitse militairen voor een nadere identificering opgegraven. Op 28 april 1942 werd het stoffelijk overschot van de Duitse politie ambtenaar Walter Prütz opgegraven en naar het Kriegerfriedhof op de Gemeentelijke Begraafplaats Westduin overgebracht. Walter Prütz pleegde op 21 juli 1940 zelfmoord en werd op 26 juli 1940 begraven in een huurgraf van de 5e klasse. Een klein aantal personen, zoals Hendrik Seyffardt en Erich Zinkel, werden buiten Den Haag gecremeerd of begraven. De laatste officiele begrafenis op het Ehrenfriedhof was van de Feldwebel Josef Bergmann, die op 18 april 1945 overleed en op 21 april 1945 werd begraven.

Op 19 juni 1945 verzochten Burgemeester en Wethouders schriftelijk aan de Minister van Buitenlandse Zaken om het ongeveer 3 meter hoog, eikenhouten kruis met het opschrift "Ihr starbt damit Deutschland lebe" rondom een hakenkruis te vervangen door een eenvoudig bord met het opschrift "Deutscher Kriegerfriedhof". Dit kruis gaf, naar was gebleken, nogal aanstoot bij het Nederlands publiek. De Dienst der Gemeenteplantsoenen liet op 16 oktober 1945 aan Burgemeester en Wethouders schriftelijk weten dat het verwijderen van het kruis inmiddels was voltooid. Op 22 oktober 1945 deelde de Minister van Oorlog aan de Burgemeester en Wethouders schriftelijk mede dat, aangezien elk graf van Duits gesneuvelde van een grafkuis was voorzien, het overbodig was deze graven nog op een andere en voor het Nederlandse publiek stotende wijze te kenmerken, zoals door de bezetter was geschied. De minister gaf Burgemeester en Wethouders derhalve in overweging de kruisen te verwijderen, evenals de richtingaanwijzers met het opschrift "Deutscher Kriegerfriedhof", welke nabij de begraafplaats waren aangebracht. Het vervangen van de kruisen door een bord kwam kwam de minster overbodig en ongewenst voor. Het is niet duidelijk of de kruisen en de richtingaanwijzers daarna ook direct zijn verwijderd. Op 30 mei 1947 werd het stoffelijk overschot van een onbekende Duitse militair in de Afzonderlijke Afdeling op het voormalige Ehrenfriedhof bijgezet. Het stoffelijk overschot van deze onbekende Duitse militair werd op 23 mei 1947 aangetroffen in de kelder van een onbewoond perceel aan de Ernst Casimirlaan.

This site was last modified on 29/03/2024 at 17:28. (c) Vliegveld-Ockenburg 2001-2024