Landgoed Ockenburg

Franse commando's

Nadat al twee eerdere pogingen mislukt waren werden in de nacht van 27 op 28 februari 1944 zes Franse commando's (onder leiding van kapitein Charles Trepel) door een Britse motortorpedoboot tot net voor de kust bij paal 91, ten noorden van Wassenaarse Slag gebracht. Hier was de Duitse kustverdediging erg zwak. Vervolgens voeren ze met een rubberboot het strand op voor een korte geheime actie namelijk Operation Premium. De actie luidde: 4 commando's trekken naar het noorden en verkennen hier de kustverdediging. De overige 2 commando's hadden de opdracht na te gaan of er een (Nederlands) geheim agent onopgemerkt de Duitse linies zou kunnen passeren. De 6 commando's zouden om 04:00 uur weer opgehaald worden door dezelfde Britse boot. Nadat de commando's om 02:00 uur bij paal 91 zijn geland, gaan Trepel en zijn collega Devillers richting de Wassenaarse Slag. De 4 overige commando's gaan met de rubberboot noordelijker. Intussen blijft de stuurman in de houten sloep, die het zestal tot 30 meter voor de kust had gebracht, wachten. Om 02:00 uur zetten de commando's voet op het Wassenaarse strand, waarna Trepel bij de voet van de duinen de aankomst aan de bemanning in de houten sloep meldt. Enkele minuten later wordt het strand plotseling fel vuurlicht doordat er vanaf het Widerstandsnest 36H rode en vervolgens groene vuurpijlen in de lucht geschoten. Vanaf de Duitse stellingen aan de Wassenaarse Slag worden witte vuurpijlen in de lucht geschoten. De bemanning in de houten sloep duikt weg op de bodem van de boot en zien dus niet wat zich op het strand afspeelt. Er klinkt gegil, g
evolgd door een vreselijke kerm. Niet veel later komen Duitse patrouilles het strand op en schijnen met hun zaklantaarns op de landingsplaats. Om 04:00 uur keert de rust terug op het Wassenaarse strand. Omdat om 05:00 uur nog steeds geen radiocontact met Trepel is geweest, krijgt de bemanning van de houten sloep de opdracht om weer terug te varen naar de motortorpedoboot. Op het afgesproken tijdstip komen de Franse commando's niet opdagen en vertrekt de motorboot om 05:10 uur terug naar Engeland. De Franse commando's houden dan zich noodgedwongen schuil in de Wassenaarse duinen en missen dus de boot die hen zou komen ophalen. Ze slagen er echter niet meer in om terug te keren en verdrinken tijdens deze actie, waarschijnlijk nadat ze de volgende nacht geprobeerd hebben met hun rubberboot weg te varen. Hoogstwaarschijnlijk zijn Trepel en Devillers nog op het strand gebleven om, indien nodig, de aftocht te dekken en daarna naar de motortorpedoboot gezwommen. Zij zijn daarbij in het ijskoude zeewater verdronken en wisten niet dat de motortorpedoboot vanwege slechte slechte weersomstandigheden een uitvaarverbod had gekregen en dus niet aanwezig was.

In de ochtend van 29 februari, dus de volgende dag, wordt de bezetting van het Stutzpunkt XXXVIIH om 02:30 uur gealarmeerd door een geroep op zee. Enige tijd later ontdekken de Duitse militairen een omgeslagen rubberboot, die naar het strand drijft en waar zich 3 ontzielde lichamen bij bevinden. De dood is kennelijk nog maar net ingetreden gezien het feit dat Duitse militairen de drenkelingen nog proberen te reanimeren. Een vierde lichaam spoelde later op de dag aan. Nadat de Duitsers hun onderzoek hebben afgerond worden de lijken, in opdracht van Oberfeldwebel Helms van de Hafenwache Scheveningen, door de Wassenaarse politie samen met een Duitse militair bij paal 92 opgehaald. Deze worden vervolgens afgeleverd bij het lijkenhuisje van het politiebureau in Wassenaar. Door een dokter wordt de doodsoorzaak vastgesteld, maar er wordt geen sectie verricht. De Ortskommandant regelt verder de begrafenis. Twee dagen later arriveert er een wagen van de Haagse begrafenisonderneming Innemee bij het politiebureau. De lichamen van de 4 commando's worden overgedragen aan de begrafenisondernemer. In opdracht van de Graberdienst van de Ortskommandantur 's-Gravenhage zorgt deze firma voor het transport naar de Gemeentelijke Begraafplaats Westduin. Op 6 maart 1944 worden de stoffelijke overschotten van de commando's (in 1945 geidentificeerd als Jean Hagnere, Jaquelin Riviere, Rene Guy en Rogier Cabanela) ter aarde besteld. Op dezelfde dag wordt een vijfde lijk (dat later herkend zou worden als dat van Charles Trepel) begraven. Zijn lichaam was door de Duitsers op het strand ten zuiden van de Wassenaarse Slag gevonden. De omgekomen commando's vinden hun laatste rustplaats op het militaire gedeelte van de Gemeentelijke Begraafplaats Westduin. Op 10 maart 1944 krijgt ook Ferdinand Devillers zijn laatste rustplaats op de Gemeentelijke Begraafplaats Westduin. Zijn lichaam werd enkele dagen eerder op het strand van Scheveningen gevonden.

Charles TrépelOmdat de Duitsers er niet in waren geslaagd de achtergronden van deze omgekomenen te achterhalen, werden zij als onbekende militairen begraven
. De Duitsers waren zo in verwarring geraakt dat zelfs op 5 van de 6 kruisen te lezen viel: "onbekende Engelse piloot". Maar pas na een ingewikkelde speurtocht zouden eind mei 1945 Engelse en Franse militairen de laatste rustplaats van hun kameraden ontdekken. Over hun lot bestond er dus tot die tijd geen enkele zekerheid. Na de capitulatie krijgt luitenant de Leopold Hulot een opdracht om met enkele manschappen vanuit Bergen op Zoom naar Den Haag te gaan. Op 23 mei 1945 arriveert Leopold Hulot in Den Haag. De diverse gesprekken met Duitse krijgsgevangenen en voormalige verzetslieden liepen op niets uit. Op 25 mei begeeft hij zich naar de Rotterdamse gevangenis waar een aantal gevreesde Duitse officieren gevangen zitten. Ook de Duitse officieren ontkennen tijdens hun verhoren iedere betrokkenheid bij deze commandoactie en verwijzen naar hun Amsterdamse collega. Voor Leopold Hulot bestonden inmiddels 2 mogelijkheden voor de verdwijning van Charles Trepel. In de beide gevallen moesten de Duitsers meer van deze actie afweten dan ze voorgaven. Hulot had zijn theorie nog maar net uitgewerkt, of hij krijgt de opdracht direct naar Den Haag af te reizen.

De Engelse majoor Belville (inlichtingenofficier bij het Combined Operations Headquarters (COHQ) was enkele dagen dagen na de speurtocht van Hulot op onderzoek uitgetrokken. Hij concentreerde zijn onderzoek op Den Haag en omgeving. Op het militaire gedeelte van de Gemeentelijke B
egraafplaats Westduin ontdekte de majoor Belville de graven van 5 onbekende vliegers. Aangezien de datum van hun teraardebestelling niet veel verschilde van die genoemd in het vermissingsrapport, verzocht majoor Belville de gravendienst van de RAF tot opgraving over te gaan. Hij ondervroeg het personeel van de Gemeentelijke Begraafplaats Westduin en wist zo te achterhalen dat de stoffelijke overschotten vanuit Wassenaar en Scheveningen op deze begraafplaats waren afgeleverd. Er werden geen sporen van kogels of marteling aangetroffen. Gezamenlijk werden de stoffelijke overschotten door de Engelsen en de Fransen geidentificeerd. Op rij 4, onder nummer 78, lag Trepel begraven, onder nummer 79 Hagnere en onder nummer 80 Riviere. Nummer 81 was Cabanela, wiens slechte gebit de herkenning vergemakkelijkte en nummer 82 was Guy. De lichamen waren gekleed in witte wollen onderbroek en in blauwe of witte trui. Alleen het laatste stoffelijke overschot verkeerde in slechte staat, de overige waren goed geconserveerd gebleven. Verder speurwerk op de begraafplaats maakte duidelijk dat begin mei in graf 84 een onbekende Engelse militair was begraven. Deze werd geidentificeerd als Ferdinand Devillers, die in tegenstelling tot zijn collega's, bijna in zijn militaire uniform was begraven.


Begraafplaats Westduin in 1941Hulot liet als bewijs foto's van de opgegraven stoffelijke overschotten maken en alvorens af te reizen gaf hij de opdracht nieuwe kruisen op de graven te plaatsen. De gravendienst van het Departement van Oorlog zorgde hiervoor, de bezoeker van de begraafplaats Westduin kon nu de volgende tekst boven hun laatste rustplaats lezen: Mort pour la France gevolgd door de rang, de naam, het registratienummer en de datum waarna de tekst werd besloten met de regel 1er Bon de F.M.-N°.10 Commando. Hulot ontving van Belville de verzekering dat het onderzoek met de vondst van de stoffelijke overschotten van de omgekomen Franse commando's niet werd afgesloten. Het Combined Operations Headquarters (COHQ) bleef namelijk geinteresseerd in de exacte omstandigheden, waaronder de 6 Franse commando's die in februari 1944 het leven hadden verloren. Belville bracht op 11 juli 1946 zijn rapport uit, waarna het op 16 augustus 1946 werd opgeborgen in de archieven van het Combined Operations Headquarters.

De 6 omgekomen commando's bleven tot 1947 begraven op de Gemeentelijke Begraafplaats Westduin. In dat jaar werd opnieuw een postmortemrapport opgesteld. De reden hiervoor was dat het beleid van de Western Europe Graves Service erop gericht was "to handover to Imperial War Graves Commission (IWGC) all British Cemeteries and Services Plots in Communal Cemeteries in the liberated Countries". Begin 1947 verbleven er 2 secties van de British 80th Graves Concentration Unit (GCU) in Den Haag. Op 24 maart 1947 tekende de commandant van de eerste sectie de vertrouwelijke opgravingsrapporten van de gesneuvelde geallieerde militairen op de Gemeentelijke Begraafplaats Westduin. Deze werden namelijk bij de overdracht van het militaire gedeelte van deze begraafplaats aan de Engelse oorlogsgravenstichting in het archief van deze stichting opgenomen. De Britse Graves Concentration Unit vertrok op 15 juni 1947 naar Lyon, het werk in Den Haag was voltooid. In 1949 vonden 4 van de 6 commando's een laatste rustplaats in Frankrijk. Trepel en Guy bleven in Nederlandse aarde rusten, op de Franse erebegraafplaats in Kapelle.

This site was last modified on 15/04/2024 at 10:03. (c) Landgoed-Ockenburg 2010-2024